Momus
En waar te beginnen? Met welke Japonaiserist? Donald Richie, Ian Buruma, Peter Carey, Julian Cope. Robert van Gulik. Barthes.
Een startpunt voor mij was Momus (zie http://imomus.com), cult-figuur, zanger, schrijver, blogger, etc. Ik had hem leren kennen via de academische hipster Eric Butler, die een etage beneden me woonde in de Knickerbocker Building in New Haven, en die naast Momus, en Kahimi Karie een fascinatie had voor Friedrich Kittler en een originele clownportret van seriemoordenaar Jeffrey Dahmer aan zijn muur had hangen. Hij luisterde, dacht ik, ook naar Add N to X en de excentriekeling Quintron. Ik kan me niet herinneren of Momus toen al een blog bijhield en een 'webpresence' was, maar mijn kennismaking was in de staart van de periode waarin je nieuwe muziek, auteurs, filmmakers en theoretici leerde kennen in kamers, appartementen en prive-vetrekken. Het was de periode waarin CD's, film of namen van Franse filosofen nog van hand tot hand werden doorgegeven, waarin je afhankelijk was van connecties of van 'cult-videotheken,' voor je materiaal (Er stond er eentje op de rand van New Haven, voor mij als autoloze onbereikbaar). Het was, voor mij, ook het moment dat de subculturele 'tegencanon' in het academische circuit was terecht gekomen. De 'theoretische wende' uit de jaren tachtig en negentig betekende dat je ook 'zware' artikelen over cult-bands of vergeten regisseurs kon schrijven.
Anyway, Momus, waardeerde ik om zijn platen (Ping Pong, The Little Red Songbook), maar al snel om de voet die hij in de Shibuya-scene had. Hij schreef nummers voor Kahimi Karie, had contacten met Cornelius, Takako Minekawa. En hij schreef vanuit zijn mini-woning in Tokyo blogs over het subculturele leven daar, en via kliks, downloads, etc was dat culturele leven voor mij toegankelijk geworden. Net als b.v. Bowie in de jaren zeventig en tachtig was Momus ook een curator, of 'doorgeefluik.' Waar Bowie via interviews zijn fans in een een eigen subculturele canon introduceerde (Burroughs, Genet, Lou Reed, Krautrock, Kraftwerk), niet mains-stream, maar ook niet 'hoog,' daar was Momus een doorgeefluik voor de digitale periode die net had ingezet.
Ik bedoel, denk ik, Japan is altijd via-via tot mij gekomen. Via Barthes. Julian Cope. De mensen die ik noemde. Alsof het niet zozeer Japan maar de Japoinaiserie is die me grijpt.
Een startpunt voor mij was Momus (zie http://imomus.com), cult-figuur, zanger, schrijver, blogger, etc. Ik had hem leren kennen via de academische hipster Eric Butler, die een etage beneden me woonde in de Knickerbocker Building in New Haven, en die naast Momus, en Kahimi Karie een fascinatie had voor Friedrich Kittler en een originele clownportret van seriemoordenaar Jeffrey Dahmer aan zijn muur had hangen. Hij luisterde, dacht ik, ook naar Add N to X en de excentriekeling Quintron. Ik kan me niet herinneren of Momus toen al een blog bijhield en een 'webpresence' was, maar mijn kennismaking was in de staart van de periode waarin je nieuwe muziek, auteurs, filmmakers en theoretici leerde kennen in kamers, appartementen en prive-vetrekken. Het was de periode waarin CD's, film of namen van Franse filosofen nog van hand tot hand werden doorgegeven, waarin je afhankelijk was van connecties of van 'cult-videotheken,' voor je materiaal (Er stond er eentje op de rand van New Haven, voor mij als autoloze onbereikbaar). Het was, voor mij, ook het moment dat de subculturele 'tegencanon' in het academische circuit was terecht gekomen. De 'theoretische wende' uit de jaren tachtig en negentig betekende dat je ook 'zware' artikelen over cult-bands of vergeten regisseurs kon schrijven.
Anyway, Momus, waardeerde ik om zijn platen (Ping Pong, The Little Red Songbook), maar al snel om de voet die hij in de Shibuya-scene had. Hij schreef nummers voor Kahimi Karie, had contacten met Cornelius, Takako Minekawa. En hij schreef vanuit zijn mini-woning in Tokyo blogs over het subculturele leven daar, en via kliks, downloads, etc was dat culturele leven voor mij toegankelijk geworden. Net als b.v. Bowie in de jaren zeventig en tachtig was Momus ook een curator, of 'doorgeefluik.' Waar Bowie via interviews zijn fans in een een eigen subculturele canon introduceerde (Burroughs, Genet, Lou Reed, Krautrock, Kraftwerk), niet mains-stream, maar ook niet 'hoog,' daar was Momus een doorgeefluik voor de digitale periode die net had ingezet.
Ik bedoel, denk ik, Japan is altijd via-via tot mij gekomen. Via Barthes. Julian Cope. De mensen die ik noemde. Alsof het niet zozeer Japan maar de Japoinaiserie is die me grijpt.
Reacties
Een reactie posten